Een recalcitrante ziener met een kinderlijke onschuld

In Haarlem hebben we al decennialang een horecatijger-mentaliteit waarbij we zelf wel uitmaken wanneer de kroeg dicht gaat. “Als ze willen sluiten, dan slaan ze mij maar van de barkruk af!” Ik herken nog elke dag de zweem van rebellie en ‘underground culturen’ in de kunst, de literatuur en de muziek met een DIY-mentaliteit die nu lijkt te zijn verzwolgen door slechts wat ‘likes’ op sociale media. Al op vroege leeftijd kwam ik hier in ons stadje in aanraking met het begrip: ‘een halfje wit en een halfje bruin’, met het eerste chapter van The Hell’s Angels, met tuigfamilies die elk klusje wisten te klaren en met kunstenaars en muzikanten waarvan ik altijd dacht dat ze lichtjaren ouder waren dan ik.

Burny Bos, foto: Chris van Houts

Cultuurjagers van toen en nu

Wat deden al die jonge en oude cultuurjagers en -snuivers toen en wat doen ze nu? Wat maakte het ons-kent-ons-denken vanuit ’t Prieel, vanuit de Amsterdamse buurt of vanuit Noord zo bijzonder? En, vooral, wat dreef hen destijds om te doen wat ze het liefst nog steeds doen? Hoe kijken ze terug op hun eigen stad en wat is er van hun oorspronkelijke ideeën nog tast- en zichtbaar? Of, waarom zijn ze vertrokken en hebben ze ons Haarlem de rug toegekeerd? In een aantal portretten komen jong en oud Haarlem samen te praten over cultuur, muziek, literatuur, theater, kunst en de liefde voor een stad. In dit tweede deel: Burny Bos.

Burny Bos

Wie types als Anton Gleuf en Ko de Boswachter bedenkt, die verdient sowieso de Nobelprijs voor de humoristische onschuld. En als die prijs niet bestaat, dan moeten we die alsnog in het leven roepen. Burny Bos (Haarlem, 1944) bedacht en bedenkt van alles. Nog steeds! Kijk maar of je het wat vindt!

In zijn recalcitrante eentje trok hij de wijde wereld in, kwam in Hilversum terecht waar hij als Hoofd van de jeugdafdeling bij de VPRO exact op het juiste moment de toon zette met een definitie van kindertelevisie die er niet om liegt: Theo en Thea, Mevrouw Ten Kate, Max Laadvermogen, Rembo & Rembo, Achterwerk in de Kast, Buurman & Buurman, de drie dikke dames en Achterwerk uit de Kast. Zijn stijl, denktrant en toon zijn zelfs opgevolgd en merkbaar in Loenatik, Zaai en Roos en haar Mannen. 

Dat hij vervolgens met zijn eigen productiebedrijf voor de AVRO programma’s produceerde en de eerste volwassen familie- en kinderfilms voor de bioscoop maakte en vele boeken zou uitbrengen, daarmee was Bos zijn eigen tijd en de professionalisering van de Nederlandse TV- en filmwereld mijlenver vooruit.

Waar kwam je tomeloze, onophoudelijke ideeënstroom vandaan?

“Geen idee! Ik was schoolmeester. Een schoolmeester moet iedere dag actief zijn anders verliest hij zijn leerlingen. Dus, hij moet iedere dag van alles en nog wat verzinnen om ze letterlijk bij de les te houden. Als je dat een paar keer gedaan hebt, dan weet je hoe je dat moet doen, zal ik maar zeggen. Als je programma’s mag maken, dan is dat een fluitje van een cent. Ik was nog geen schoolmeester in Haarlem hoor, maar voor twee jaar in Amstelveen.” 

Armoedige toestanden

“Ik ben opgegroeid in het Haarlem van net na de Tweede Wereldoorlog. Nederland was aan het herrijzen. Ik herinner me opengebroken straten omdat de rioleringen moesten worden vervangen. Ik herinner me dat de eerste auto’s begonnen rond te rijden. Dat is wat indrukwekkend was. Plus, we woonden in Haarlem-Noord met uitzicht op de weilanden aan de rand van de Planetenlaan in de Van Nesstraat en daar werd plotseling van alles en nog wat gebouwd. Het zicht op de weilanden verdween dus we woonden binnen van mum van tijd vrij ingesloten. Er was wel een park met een vijver, het Noorder Sportpark, waar je kon schaatsen. Ik herinner me dat er heel veel sneeuw was gevallen en dat we sneeuwhutten bouwden van grote blokken sneeuw. Het leven bestond uit veel buitenspelen. Binnenshuis was het ’s winters namelijk een behoorlijk armoedige toestand met één kolenkachel in een huis van drie verdiepingen. Op zolder sliep ik met ijsbloemen op de ramen onder natte dekens. ’s Ochtends kreeg ik de taak om kolen te scheppen uit het kolenhok in de schuur. De kat poepte daar geregeld, dus die poep ging mee de kolenkachel in. Een armoedige tijd, zoals ik al zei.”

Hoe beland je als meester in het onderwijs en hoe word je hoofd jeugd bij de televisie?

“Mijn vader was onderwijzer en mijn zus ging naar de Kweekschool. Ik wist niet zo goed wat ik wilde. Het liefst wilde ik beeldend kunstenaar worden, maar dat durfde ik toen niet. Ik ben ook naar de Kweekschool gegaan, maar ik wist toen al wel dat ik niet voor eeuwig in het onderwijs zou blijven werken. Ik ben twee jaar lang meester geweest. In Amstelveen. Tegelijkertijd deed ik artistieke projecten en experimenten in het Electric Centre aan de Bakenessergracht in Haarlem, een jongerencentrum zoals Paradiso in Amsterdam. Elke stad moest een dergelijk centrum hebben. Ik solliciteerde naar een soortgelijke functie bij net zo’n centrum, maar dan in Middelburg en daar kon ik als projectleider voor bijna vijf jaar aan de slag. In die tijd was de VPRO bezig om in samenwerking met jongerencentra overal lokale uitzendingen te maken met lokale artiesten. In Middelburg presenteerde ik een muziekprogramma. Dat programma werd opgepikt door het hoofd van de AVRO-jeugdradio: Boudewijn Klap. Hij benaderde mij of ik voor AVRO dingen wilde doen. Het ging er modern aan toe. Dat wilde ik niet, want ik wilde enkel voor de VPRO of desnoods voor de VARA werken. Toen ik een conflict kreeg in Middelburg, ben ik daar opgestapt en heb ik de AVRO gebeld met de vraag of ik toch nog eens mocht komen praten. Ik ging schoolradioprogramma’s maken. Op zondagochtend viel er een gat in de programmering. Daar heb ik een plannetje voor bedacht. Dat werd de Ko de Boswachtershow. Later kwam daar nog Radio Lawaaipapegaai als opvolger van ‘Kleutertje luister’ bij. Met die radioprogramma’s kreeg ik eervolle vermeldingen en won ik prijzen, dus ik was in no-time een gevierd radiomaker met wat Zilveren Reismicrofoons op zak. 

TV-programma’s maken leek me de volgende uitdaging. Ik ben wat programmaatjes gaan verzinnen waaronder: Oma Fladder en Studio Lawaaipapegaai. Dat was opgevallen bij de VPRO. De omroep kreeg meer zendtijd en zocht naar uitbreiding. Destijds zond de VPRO slechts op de zondagavond uit. Met meer zendtijd begon hun zoektocht naar uitbreiding voor kindertelevisie en kinderprogramma’s. Ze vroegen mij om dat op poten te zetten. Dat deed ik aanvankelijk met Trudy van Keulen. Zij nam de jongeren voor haar rekening en ik de kinderen tot 12 jaar. Na een tijdje werkte het niet meer. Toen vroeg de directeur van de VPRO: ”Wat wil je? Wil je met haar door of met mij? Als je voor haar kiest, dan ben ik weg!” Toen ben ik dus gebleven en heb alles kunnen doen wat je al eerder opnoemde.” 

Waar komt je enigszins recalcitrante karakter vandaan?

“Vrij vroeg heb ik me al gedistantieerd van de opvattingen van mijn ouders. Ik was al eigenwijs en eigenzinnig en paste minder goed in het systeem dat zij voor ogen hadden, dus ik was al behoorlijk vroeg een vreemde eend in de bijt. Dat eigenzinnige heeft geleid tot een boel eigenwijsheid. Ik geloof dat ik tot vijf keer toe ontslag op staande voet heb genomen. Het zit blijkbaar in me.” 

Kun je je vinger leggen in het tijdpad van de jaren ’80 van de vorige eeuw en hoe je met humor, met absurdisme (bijna in lijn met Wim T. Schippers en Kamagurka) en met de juiste aanspreekvorm, precies op het juiste moment, vanuit het niets een hele generatie kinderen wist aan te spreken?

Wij kinderen waren wel klaar met de mierzoete producties van The Black Beauty, Nils Holgersson, Het Kleine Huis Op De Prairie en de Poppenkraam met Jaap Stobbe!

“Het grappige is als je twee uur zendtijd krijgt en je krijgt daar ook genoeg geld voor, want ik had wel geëist dat ik hetzelfde budget wilde als voor volwassenentelevisie, dan heb je nog niets behalve een schone lei. Dan moet je dus gaan zoeken. De helft zouden we moeten aankopen en de helft zouden we zelf moeten produceren. Je plaatst dus advertenties waarin je iedereen met een idee oproept zich te melden. Wat volgt is dat er allerhande rare mensen met plannetjes op je af komen en dan kies je wat uit. Mijn keuze viel op Rembo & Rembo, Arjan Ederveen, Pieter Kramer en een heleboel anderen die via zo’n advertentie hun carrière zijn begonnen. Blijkbaar heb ik toen goede medewerkers aangetrokken en zelf een goede neus voor bijzondere dingen. Ik heb veel kansen gegeven om mooie en leuke dingen te doen. Zonder al te veel sparringpartners en zonder netwerk. Ik moest het in eerste instantie helemaal alleen doen. In tweede instantie kon ik mensen aantrekken die me hielpen, zoals iemand op aankopen die de hele wereld afreisde op zoek naar leuke programma’s. Dat deed ik de eerste jaren ook zelf. Op een gegeven moment heb je een team van mensen opgebouwd waarmee je van gedachten wisselt over zaken. Het viel me toen wel op dat de meesten toch meer bezig zijn met zichzelf dan met wat een ander doet.”

Wie waren jouw grote voorbeelden destijds?

“’De Stratenmaker Op Zee Show’, daar kan ik kort over zijn. Dat was mijn referentie. Daar wilde ik zelf wel bij horen. Dat was verfrissende televisie. Het schrijverscollectief was heel bijzonder en Aart Staartjes was jarenlang mijn grote voorbeeld. Later niet meer zo, want ik was het niet altijd met hem eens qua programma-opvattingen. 

Nog steeds ben ik op dezelfde manier bezig. Ik maak plannetjes en ontwikkel films en series. Zo meteen heb ik een bespreking met Pépé Smit, een kinderboekenschrijfster annex prentenboekenmaakster, bekend van Fred het Hert. Daar gaan we een animatie van maken. En ik heb nog een andere afspraak staan met een Marokkaanse schrijfster over hangouderen in de Diamantbuurt. We zijn bezig met verfilmingen van Dikkie Dik. Dat moeten animatie-speelfilms worden. En, met de Gorgels van Jochem Myjer.”

Is je ‘drive’ van toen onveranderd gebleven?

“Ja, dat verandert niets. Ik bedoel, ik run geen bedrijf meer. Dus, ik heb geen personeel. Ik heb alleen plannen en die stal ik bij een ander bedrijf dat ze uitvoert.” 

Wat kon toen wel wat je nu absoluut niet meer kunt doen?

"Wat wij deden met Rembo & Rembo bijvoorbeeld of Theo & Thea zou nu niet meer toegelaten worden op de Nederlandse televisie. Dat heeft niks met geld en vertrouwen te maken, maar alles met de ‘vertuttiging’ nu. Alles is gelikt geworden. Het is commercieel, enorm opgepoetst, net als de inrichting van de meeste huizen tegenwoordig. Het is allemaal hetzelfde. Strak, wit, in orde, zwarte kozijnen… Het afwijkende of het oorspronkelijke en het bijzondere is verdwenen. Dat heeft met beleid te maken. Er zitten weinig creatieve mensen aan het roer. Het zijn omroepambtenaren die uitvoeren zonder lef, inleving en emotie maar wel de televisie in handen hebben.”

Zijn er nog tv-programma’s in de afgelopen twintig jaar waar je echt jaloers op bent omdat je die zelf had willen maken of bedenken?

“Ik kijk geen televisie meer, dus ik weet het eigenlijk niet. Wat ik gewoon heel erg vind is hoe wij 40 jaar lang een Amerikaans kleuterprogramma als norm hebben gehanteerd over hoe we kleuter- en kinderprogramma’s moeten maken. 40 Jaar lang heeft niemand de moeite genomen om Nederlandse televisiemakers een eigen invulling  te laten geven aan hoe je Sesamstraat maakt. Het is een Amerikaans format waarvan al het geld ook nog eens naar het Amerikaanse CTW vloeit. Dat is een schande en het getuigt van een luiheid die ik niet snap. Maar goed, ik had Sesamstraat dus graag zelf wel willen maken.” 

Waar ben je het meest trots op?

“Toen Zappelin kwam, hadden wij een samenwerking met de AVRO en maakten we programma’s voor Nederland 1. Zappelin verhuisde naar Nederland 3. Toen wilde de AVRO niet meer investeren in jeugdprogramma’s want, zo vond men, het wordt toch niet op onze zender uitgezonden. We werden gedwongen te stoppen, maar besloten om speelfilms te maken. Abeltje was de eerste film waarin we heel risicovol hebben geïnvesteerd. Dat werd een groot succes. Daarna volgden films zoals Minoes. Van een televisiebedrijf zijn we een filmbedrijf geworden. Met succes. Dat vind ik wel heel goed gelukt, eigenlijk. We zijn de traditie van sinterklaasfilms gestart. Wat er nu aan sinterklaasfilms wordt uitgebracht is echt rotzooi, maar wij zijn gestart met de beste films in dat genre. Daar ben ik wel trots op. Ik kan vervuld raken van alle andere films die we maken zoals nu Rocco en Sjuul of Kapsalon Romy uit 2019 waar we 4 Gouden Kalveren voor hebben gewonnen, wat echt heel bijzonder is voor een jeugdfilm.”

Kunnen wij Haarlemmers nog iets terugzien van onszelf met al onze nukken en grillen in je oeuvre? Speelt Haarlem nog ergens een rol in wat je doet?

“Ik geloof niet dat er veel Haarlem is terug te zien in mijn werk. Dat heeft te maken met hoe ik me jarenlang niet prettig heb gevoeld in mijn jeugd. Ook in Haarlem. Pas na mijn 16e, 17e en 18e begon ik pas wat plezier in het leven te krijgen. Dat had met allerlei privé-omstandigheden thuis te maken. Mijn jeugdherinneringen in Haarlem zijn getekend door die periode. En daar kijk ik nog steeds met een lichte afkeur op terug. Ik heb me fysiek ook verplaatst naar Middelburg, omdat ik probeerde los te komen van de mentaliteit van de christelijke omgeving waarin ik ben opgevoed. Ik had daar moeite mee. Ik heb me er ook altijd tegen verzet, wat me dan ook niet altijd in dank is afgenomen, maar goed. Haarlem is en blijft mijn geboorteplek, maar niet de plek waar ik me senang heb gevoeld. Het is een leuke stad, maar ik denk niet dat ik er nog zou kunnen wonen.”

Meer info: www.bosbros.nl

Fotografie: Chris van Houts | BosBros

Tekst

 
 

OOK LEUK

 

OOK LEUK

ADVERTENTIE

VOLG ONS

 
Vorige
Vorige

For the Record: Nicoline Hummel

Volgende
Volgende

Looking for Leon