Rivaliteit
Ik had wel eens gehoord van rivaliteit tussen voetbalsupporters, maar als je 12 bent, wat kun je er dan werkelijk van weten? In mijn ouderlijk huis was iedereen voor Ajax. Ik niet, ik was voor PSV. En ben dat nog steeds trouwens. Er was wel sprake van rivaliteit, maar op een zeer speels en vriendelijke manier. Als Ajax verloor ging mijn broertje boos naar zijn kamer en als PSV verloor, deed ik hetzelfde.
Het is inderdaad raar dat ik voor PSV ben. Ik kom uit de randstad, ben er geboren en getogen. Haarlem & Telstar waren de clubs die dichtbij huis lagen, maar toch; die telden niet echt mee. Ajax was ook dicht in de buurt en mijn ouders waren voor Ajax, maar toch; toen ik begon te voetballen op 5-jarige leeftijd, was PSV de beste club van Nederland, een jaar later van Europa en vlak daarna bijna van de wereld. Er zaten ook aardig wat spelers van PSV in het gouden Nederlands elftal van 1988. PSV was gewoon de club. Wist ik veel dat ze in Eindhoven voetbalde en ik later altijd anderhalf uur in de auto moest zitten om een wedstrijd te zien.
Daarbovenop kwam dat mijn vader werkte voor een van de hoofdsponsors van PSV. Hij kreeg regelmatig spulletjes mee “voor zijn jongens”. Boekjes, vaantjes, stickers, zelfs een shirt van Romario. Ik was om. Mijn vader dacht dat het nog wel bij zou draaien, maar dat deed het niet. PSV bleef.
En dus moesten we af en toe naar Eindhoven. Mijn eerste wedstrijd op de tribune van het Philips Stadion was een wedstrijd tegen Utrecht op 16 april van het jaar 1990. We wonnen met 1-0 door een kopbal van Søren Lerby. Na de wedstrijd mocht ik naar het spelershome voor handtekeningen in mijn panini boek. Vanenburg, Van Breukelen, Van Aerle, Kieft, Heintze, Valckx, Lerby, ze tekenden allemaal. Later, op mijn tiende verjaardag gingen we als partijtje met een aantal vriendjes naar Eindhoven. We kregen een rondleiding door het stadion en bezochten een wedstrijd. 4-1 winst tegen Sparta met 2 goals van Romario. De Romario. Vanaf dat moment was er geen sprake meer van verliefdheid, het was houden van.
En van rivaliteit dus. Ik liep als 12-jarige samen met mijn broertje naar het voetbalveld van Onze Gezellen in Haarlem-Noord. We hadden allebei het shirt van onze favoriete club aan en waren van plan PSV-Ajax te reconstrueren. Om bij het veld te komen, moesten we door een hekje dat deze avond werd geblokkeerd. Een stuk of 4 gassies van 15, misschien wel 16 jaar met oorbelletjes in de lelletjes, schakelkettingen en grasmatachtige stekels hield ons tegen.
Mijn broertje mocht al snel gewoon doorlopen, hij had het goede shirt aan. Ik niet, ik had het verkeerde shirt aan. De grasmatjes kwamen dichterbij en waren in voor rottigheid. Ik dacht me er met een geintje onderuit te kunnen lullen. Het maakte het erger. De zegelringdragende vingers van de voorste grasmat balden zich tot een vuist. Voor het eerst realiseerde ik me dat rivaliteit niet alleen speels en vriendelijk was.
Mijn broertje bemoeide zich ermee, “hey, kappen nou”. Ik bleef staan en schreeuwde woorden als “doe eens normaal” en “rustig nou”, maar ik bleef staan. Voor de club, voor de trots en omdat ik bizar overmoedig was. Op dat moment kwam een aantal volwassenen op het hekje afgelopen. “Houden jullie het kalm, jongens?” Ik besloot achter het groepje aan te lopen en ze te gebruiken als schild. De grasmatjes deden niets meer en kwamen ook niet meer achter ons aan toen we verder liepen naar het voetbalveld. Op de terugweg waren ze weg en zo werd mijn eerste voetbalrel in de kiem gesmoord. Ik wist wel ineens wat rivaliteit was.
Moedige Haarlemmers: Kenau en Ripperda. Redacteur Marwa vraagt zich af wat zij hebben betekend voor Haerlems Bodem?