Het aanzien van Pieter Teyler – Deel 4

Het kan niet anders of de stinkrijke Pieter Teyler moet in een tijd van economische rampspoed in Haarlem door menigeen met de nek zijn aangekeken. Dan kun je nog zoveel geld overmaken ten behoeve van weduwen, wezen en de armenzorg in de stad, intellectueel was Pieter Teyler veel verder ontwikkeld dan zijn gemiddelde stadsgenoot. Het plaatste de voormalige textielhandelaar en bankier in een behoorlijk isolement. Ook omdat hij al op 54-jarige leeftijd weduwnaar en kinderloos was, en het arme volk van Haarlem geen interesse had in zijn persoonlijke Verlichtingsidealen. De Haarlemmers wilden vooral gewoon voedsel en onderdak en zagen in de dikkige Teyler vooral een egoïstische miljonair. Haarlem was immers een stad vol jaloerse blikken en afgunst.

Rijk bij geboorte, maar lange tijd eenzaam en alleen

In eerste instantie ging het de jonge Pieter voor de wind. Hoewel zijn moeder in 1721 overleed had hij een groot fortuin geërfd van zijn oom en tante. Hij was diaken van de Doopsgezinde Gemeente en hij maakte zich op om in navolging van zijn vader Isaac een grote carrière in de wol-, zijde- en lakenhandel na te jagen. Hij trouwde op zijn 26e met de Amsterdamse Helena Wijnands Verschave. Twaalf jaar later – in 1740 – zou hij met het geld van de erfenis van zijn oom en tante het huis aan de Damstraat 21 betrekken.
In 1750 toen zijn vader Isaac overleed nam de toen 48-jarige Pieter de textielhandel van zijn vader over. In 1754 overleed zijn vrouw Helena. Pieter Teyler zou tot aan zijn eigen dood in 1778 weduwnaar, alleen en kinderloos blijven.

Pieter (1702-1778) was een stinkrijke Haarlemse laken- en zijdekoopman die veel vermogen direct van zijn vader geërfd had en veel gaf aan de kunst, aan de wetenschap en aan de armen en wezen in Haarlem. Zijn enorme collectie munten en postzegels stapelde zich op. Halverwege zijn leven maakte zijn carrière een stroomversnelling door als beurs- en effectenhandelaar en zonderde hij zich steeds meer af van zijn gemeenschap en zijn medeburgers in de stad Haarlem. Te midden van alle rijkdom en weelde van zijn ouders leefde hij tussen de boeken, de literatuur, de handelsgeest én de vrijgevochten ‘spirit’ van de Mennonieten in een stad die sterk en snel verpauperde. Hij had niets met de kleine heersende elite die door erfopvolging het alleenrecht op bestuur in Nederland maar bleef opeisen en profiteerde van de verschillende valuta- en wisselkoersen die per stad en gewest anders waren. In 1750 – het jaar dat zijn vader Isaac overleed - was hij één van de weinige Nederlandse investeerders die ter vermindering van de staatsschuld meer dan 200.000 gulden in Engelse fondsen belegde. Dit bleek een uitermate lucratieve belegging: Pieter Teyler verdiende erg veel geld en kon de gemeenschap veel nalaten.

Teyler de filantroop

Teyler was een soort Dagobert Duck in Haarlem. Of hij gierig was, dat weten we niet. Alles wat we weten over het leven van Pieter Teyler is gedestilleerd uit zijn testamenten, koopakten, obligaties en kasboeken. We weten dus dat hij een verlicht burger was, nieuwsgierig, religieus, sociaal bewogen en vooral steenrijk, maar het is en blijft een geregistreerd uitgavenpatroon van een rijk man. Alle transacties zeggen maar weinig over hoe geliefd of juist hoe gehaat de man was in een failliete stad waar bijna iedereen tot de bedelstaf behoorde. Hij liet zich graag omringen door luxe en weelde en permitteerde zich een inhuizige wc-pot. Al was het maar omdat het niet bij zijn statuur paste om elke avond met een toiletrol over de Markt te struinen op zoek naar een plek waar hij in alle rust als een campinggast in zijn eigen stad kon poepen. Zo wil je niet bezien worden natuurlijk!

Typerend is dat van zijn volledige huisraad op de Damstraat niks bewaard is gebleven behalve dan zijn persoonlijke geldkistjes. Je zou bijna denken dat na de dood van Pieter Teyler zijn huis tot op de plinten is leeggeroofd door iedere Haarlemmer die ook maar dacht een stuiver te kunnen bemachtigen. Was dat het arme plebs dat met jaloerse blikken jarenlang had opgekeken tegen de weldoorvoede Teyler? Was het pure afgunst? Werd Pieter Teyler op leeftijd toch meer als een gierige vrek gezien?

Wat we wel weten is dat de precieze en berekenende Pieter Teyler na de dood van zijn vrouw tot het besef moet zijn gekomen dat hij weliswaar rijk en vermogend was, maar toch kinderloos en alleen op de wereld zou overblijven. Naar alle waarschijnlijkheid hebben zijn contacten bij de Doopsgezinde gemeente waartoe Pieter behoorde, hem gewezen op de lucratieve beurs- en geldhandel in Amsterdam. Hij bekommerde zich minder om zijn collectie in waardepapieren en muntstukken en ontpopte zich tot multimiljonair in een stad tijdens de grootste economische crisis ooit. Dat heeft uiteindelijk Pieter Teyler naast veel goede doelen ook veel scheve gezichten opgeleverd. Tel er de modegril bij op dat de elite in ons land steeds meer in de 18e eeuw naar Frankrijk keek. De Verlichting en de daaruit voortkomende ideeën spraken de regenten en rijke kooplui aan. Het werd chique om Frans te spreken. Dit onder meer om een duidelijke afstand te creëren tussen hen en de rest van de bevolking waar op werd neergekeken. De regenten en hun vrouwen neigden naar de Franse manier van leven en haalden inspiratie uit Franse literatuur, het classicisme en schilderkunst. Het werd een maniertje om te laten blijken waar je stond op de maatschappelijke ladder. Pruik op, Frans brabbelen, mineralen verzamelen, heel veel lezen en hop, op naar de Amsterdamse Beurs om je rijkdom te vergroten.

ad goede kennis over de waarde in verhouding tot buitenlandse valuta ten opzichte van onze gulden. Zeg maar dat Pieter Teyler een soort Elon Musk was die grote hoeveelheden Habsburgse, Pruisische, Oostenrijkse, Franse, Spaanse, Engelse, Zuid-Nederlandse en Noord-Nederlandse hanzenpenningen bezat die hij op het juiste moment – net voordat ze werden afgeschaft – wist te verhandelen voor recordbedragen.

Wellicht was hij niet helemaal zelf op het idee van de geldhandel gekomen, maar wist hij zich goed te informeren bij gelijkgestemden in de kerkgemeenschap waartoe hij behoorde. Haarlem kromp ineen tot een stad van amper 27.000 inwoners. Da’s niet veel meer dan het inwonertal van Ermelo nu. De grote economische voorspoed van een eeuw eerder was voorgoed voorbij in Amsterdam en dus ook in Haarlem. 

Toch zag een oorspronkelijke bankiersfamilie Hope (Bank Mees & Hope, Mees Pierson en ABN Amro) onder aanvoering van Henry Hope de kans om in Haarlem zich te gaan toeleggen op geld en de beleggingshandel. Toen Henry Hope 34 jaar oud was kocht hij het oude landhuis Welgelegen aan de Hout en liet het ombouwen tot het neoclassicistische gebouw waarin nu de Provincie zetelt. Aan de voorliefde voor de nieuwe architectonische trend kon je zien of de opdrachtgever oranjegezind was of niet. Wie de Verlichtingsidealen omarmde was per definitie tegen stadhouder Willem V, tegen de koninklijke erfopvolging en greep dus terug naar het classicisme als bouwstijl waarmee je jezelf solidair verklaarde met de Fransen. Henry Hope deed dat met zijn paviljoen Welgelegen, de vijf bestuurders deden dat met de legaten van Pieter Teyler voor de bouw van het Teylers Museum. Hoewel Hope en Teyler een leeftijdsverschil hadden van dik dertig jaar, moet Teyler aan het eind van zijn leven wel in contact zijn geweest met de bankiersfamilie Hope of gemeenschappelijke zakenpartners in de vorm van de familie Borski. Beide hadden Schotse roots, beide waren doopsgezind, beide waren hoofrolspelers in de nieuwe financiële markt van Amsterdam, beide behoorden tot de elite in Haarlem, beide hadden een voorliefde voor kunst(-verzamelingen) en rariteiten en beide hadden door de economische malaise een spuughekel aan het Nederlandse stadhoudersgezag.

Een trap na

Wellicht hebben ze elkaar leren kennen in de Grote Bavo op de Markt. Vrijzinnig en nieuwsgierig als ze waren, kunnen ze aan elkaar zijn voorgesteld bij het concert van amper een uur dat Wolfgang Amadeus Mozart op tienjarige leeftijd In 1766 in Haarlem gaf. Hij was op tournee met zijn vader en was uitgenodigd om op het unieke Müllerorgel te spelen. Of, wellicht kenden ze elkaar van de ‘afterparty’ in herberg Het Gulden Vlies, naast het voormalige Kosterhuis op de Grote Markt waar Mozart verbleef. Zoveel ‘bigshots’ waren er immers niet in Haarlem. De stad bestond voornamelijk uit sloebers en zielige boeren.

Getuige de Haarlemse kostschoolhouder Willem van den Hull die in het sterfjaar van Pieter Teyler in een van zijn gebouwde en gefinancierde huisjes aan de Nauwe Appelaarsteeg werd geboren, gaf de Haarlemse bevolking Pieter Teyler ver na zijn dood nog een flinke trap na:

“Ik herinner mij nog zeer duidelijk uit mijne vroege jeugd, dat er in onze buurt, vlak tegenover onze woning, ene zeldzame drukte heerste, dewijl men alle de daar staande kleine woonhuizen begon af te breken en onmiddellijk daarna de grondslagen gelegd werden voor het bekende gesticht of Fundatiehuis van Teyler van der Hulst. Deze, om zijne gierigheid te Haarlem zo beruchte man, die gedurende zijn leven schier gebrek leed en toch zoo vele miljoenen bezat, was enige maanden voor mijne geboorte overleden, en nu verspreiden zijne nagelaten schatten welvaart onder de ambachtslieden.”

Pieter Teyler werd door Van den Hull weggezet als een Haarlemse Scrooge avant la lettre. Net als Scrooge draaide het leven van Teyler toch om geld. Toen zijn vrouw Helena Wijnands Verschaave in 1754 overleed en Pieter alleen op de Damstraat achterbleef maakte hij aanstalten om na zijn eigen dood iets na te laten voor de stad. Het echtpaar had geen kinderen en daarom alleen al bepaalde Pieter in zijn testament dat er voor het beheer van zijn fortuin (omgerekend naar nu een dikke 80 miljoen euro) en zijn woonhuis een stichting moest worden opgericht. De nalatenschap van Pieter schatte hij zelf in op een waarde van twee miljoen gulden en moest besteed worden aan godsdienst, armenzorg, kunst en wetenschap. Over het resterend vermogen van Pieter is bijna twee eeuwen lang door vermeende familie geruzied.

Flinke investeringen

Gesterkt door deze gedachte begon Teyler met ideeën voor de bouw van het Teylers Hofje aan de Koudenhorn 64a voor dames boven de zeventig, legaten voor weeshuizen én investeringen voor de Engelse handelsvloot inclusief wereldlijke expedities en handelsmissies. Hij stuitte in zijn liefdadigheid op ‘buitenbeentjes’ die hij voorzag van onderdak en eten. 100% trefzeker ben ik niet, maar het is naar alle waarschijnlijkheid dat door toedoen van Pieter Teyler de van oorsprong Finse reus Daniel Cajanus via omzwervingen langs Europese vorstenhuizen als een soort van kermisattractie in Amsterdam in 1745 in Haarlem terechtkwam. Daar exploiteerde en exposeerde Teyler de reus van 2 meter 64 samen met biograaf en goede vriend Jan Marchant tot aan zijn dood. Teyler betaalde de begrafenis en het graf van de reus, maar wel in de hoop dat hij aanspraak kon maken op de gigantische botten van Cajanus. De botten zijn uiteindelijk opgekocht door het Boerhaave-museum in Leiden.

De vriendschap van Pieter Langendijk

Evenzo goed bevriend was de neoclassicistische Haarlemse schrijver en dichter Pieter Langendijk die bij het huwelijk van Pieter en Helena een gedicht voor het echtpaar schreef. Langendijk raakte aan het eind van leven aan lager wal en kwam in 1747 in hetzelfde Proveniershuis te wonen als Cajanus. Langendijk gaf in zijn laatste werken af op de hypocrisie van de hogere standen, daarmee doelend op een Pieter Teyler waar hij weliswaar veel aan te danken heeft gehad, maar waardoor hij zich als ‘vriend’ in de steek gelaten voelde. Zijn ‘Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden’ zegt net wat meer over de persoon Pieter Teyler dan wat je uit alle kasboeken van Teyler zelf kunt destilleren.

Argwaan richting de bevolking

Pieter heeft nooit het doel gehad om een museum na te laten aan de stad. Het Teylers Museum werd pas 6 jaar na zijn dood gerealiseerd. De realisatie daarvan was het werk van de bestuurders die konden beschikken over Teylers twee miljoen gulden tellende legaat. Om te garanderen dat deze vijf bestuurders de stichting na zijn dood netjes en democratisch met elkaar zouden bestieren, bedacht Pieter Teyler op de bovenverdieping van zijn huis in de Damstraat een deur met vijf sloten en evenzoveel sleutels. Bleef één bestuurder weg, dan kon men niet bij de kluis. Deze deur-met-de-vijf-sloten is nog steeds aanwezig in Teylers huis. De vijf bestuurders moesten handelden in de geest van Pieter Teyler. Hij liet twee genootschappen oprichten, waarvan de een zich bezighield met de vraag welke rol godsdienst diende in te nemen in een vrije samenleving en de ander zich boog over (tot dan toe) onverklaarde natuurkundige fenomenen. Dat laatste vormde de kiem van het huidige museum. Direct na zijn dood werd ook gebouwd aan het Teylers Hofje, het Klein Heiligland dat later bij het Vrouwe- en Anthoniegasthuis werd gevoegd, zijn huis aan de Damstraat 21 dat later het Fundatiehuis zou gaan heten en dus het Teylers Museum dat haar deuren in 1784 opende en toen nog alleen bestond uit de Ovale Zaal. Via een indrukwekkende, lange marmeren gang van Teylers woonhuis konden bezoekers naar de Ovale Zaal om zich te verwonderen over de nieuwste wetenschappelijke uitvindingen en de kunst van dat moment.

Ga naar Teylers Museum en blijf je verwonderen!

Verwonder jezelf en ga naar het Teylers Museum en luister naar de podcastserie van Diederik Jekel en Dide Vonk.
 
Sinds 5 december is, na een grondige renovatie, het Fundatiehuis, het woonhuis van Pieter Teyler op de Damstraat, opengesteld voor publiek. Haerlems Bodem publiceerde in de afgelopen weken in vier delen artikelen over het leven van Pieter Teyler, zijn werk, zijn passies en zijn aanzien in onze stad van toen. Zo stippelt Haerlems Bodem alvast een route vol bezienswaardigheden voor je bezoek uit.

Fotografie: Stefan Witte | Beeldloods, René van Stekelenborg | Aandachtsfabriek en Ilse Vogel

Tekst

 
 

OOK LEUK

 

OOK LEUK

ADVERTENTIE

VOLG ONS

 
Vorige
Vorige

Housewarming in Pieter Teylers Huis

Volgende
Volgende

For the Record: Nicoline Hummel